Job 7:4
Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.
Deuteronomium 28:67
Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
Job 7:13-14
Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen;
Job 17:12
Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang vanwege de duisternis.
Job 30:17
Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet.
Psalmen 6:6
Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
Psalmen 77:4
Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet.
Psalmen 109:23
Ik ga heen gelijk een schaduw, wanneer zij zich neigt; ik worde omgedreven als een sprinkhaan.
Psalmen 130:6
Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.
Jesaja 54:11
Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd