2 Spreek tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen.
2 “Speak to the sons of Israel and say to them, ‘When any man of you brings an offering to the Lord, you shall bring your offering of animals from the herd or the flock.
3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN.
3 If his offering is a burnt offering from the herd, he shall offer it, a male without defect; he shall offer it at the doorway of the tent of meeting, that he may be accepted before the Lord.
5 Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed offeren, en het bloed sprengen rondom dat altaar, hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is.
5 He shall slay the young bull before the Lord; and Aaron’s sons the priests shall offer up the blood and sprinkle the blood around on the altar that is at the doorway of the tent of meeting.
9 Doch zijn ingewand, en zijn schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.
9 Its entrails, however, and its legs he shall wash with water. And the priest shall offer up in smoke all of it on the altar for a burnt offering, an offering by fire of a soothing aroma to the Lord.
11 En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar noordwaarts, voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen.
11 He shall slay it on the side of the altar northward before the Lord, and Aaron’s sons the priests shall sprinkle its blood around on the altar.
12 Daarna zal hij het in zijn stukken delen, mitsgaders zijn hoofd en zijn smeer; en de priester zal die schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.
12 He shall then cut it into its pieces with its head and its suet, and the priest shall arrange them on the wood which is on the fire that is on the altar.
13 Doch het ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.
13 The entrails, however, and the legs he shall wash with water. And the priest shall offer all of it, and offer it up in smoke on the altar; it is a burnt offering, an offering by fire of a soothing aroma to the Lord.
15 En de priester zal die tot het altaar brengen, en deszelfs hoofd met zijn nagel splijten, en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden.
15 The priest shall bring it to the altar, and wring off its head and offer it up in smoke on the altar; and its blood is to be drained out on the side of the altar.
17 Verder zal hij die met zijn vleugelen klieven, niet afscheiden; en de priester zal die aansteken op het altaar, op het hout, dat op het vuur is; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.
17 Then he shall tear it by its wings, but shall not sever it. And the priest shall offer it up in smoke on the altar on the wood which is on the fire; it is a burnt offering, an offering by fire of a soothing aroma to the Lord.