4 Deze nochtans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen: de kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn;
4 Nevertheless, you are not to eat of these, among those which chew the cud, or among those which divide the hoof: the camel, for though it chews cud, it does not divide the hoof, it is unclean to you.
10 Maar al wat in de zeeen en in de rivieren, van alle gewemel der wateren, en van alle levende ziel, die in de wateren is, geen vinnen of schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.
10 But whatever is in the seas and in the rivers that does not have fins and scales among all the teeming life of the water, and among all the living creatures that are in the water, they are detestable things to you,
21 Dit nochtans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft, om daarmede op de aarde te springen;
21 Yet these you may eat among all the winged insects which walk on all fours: those which have above their feet jointed legs with which to jump on the earth.
22 Van die zult gij deze eten: de sprinkhaan naar zijn aard, en de solham naar zijn aard, en den hargol naar zijn aard, en den hagab naar zijn aard.
22 These of them you may eat: the locust in its kinds, and the devastating locust in its kinds, and the cricket in its kinds, and the grasshopper in its kinds.
26 Alle beest, dat den klauw verdeelt, doch de klove niet in tweeen klieft, en niet herkauwt, zal u onrein zijn; zo wie hetzelve aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn.
26 Concerning all the animals which divide the hoof but do not make a split hoof, or which do not chew cud, they are unclean to you: whoever touches them becomes unclean.
27 En al wat op zijn poten gaat onder alle gedierte, op vier voeten gaande, die zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.
27 Also whatever walks on its paws, among all the creatures that walk on all fours, are unclean to you; whoever touches their carcasses becomes unclean until evening,
32 Daartoe al hetgeen, waarop iets van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, of alle vat, waarmede werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.
32 Also anything on which one of them may fall when they are dead becomes unclean, including any wooden article, or clothing, or a skin, or a sack—any article of which use is made—it shall be put in the water and be unclean until evening, then it becomes clean.
34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.
34 Any of the food which may be eaten, on which water comes, shall become unclean, and any liquid which may be drunk in every vessel shall become unclean.
35 En waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven en de aarden pan zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn.
35 Everything, moreover, on which part of their carcass may fall becomes unclean; an oven or a stove shall be smashed; they are unclean and shall continue as unclean to you.
40 Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond.
40 He too, who eats some of its carcass shall wash his clothes and be unclean until evening, and the one who picks up its carcass shall wash his clothes and be unclean until evening.
42 Al wat op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier voeten, of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel.
42 Whatever crawls on its belly, and whatever walks on all fours, whatever has many feet, in respect to every swarming thing that swarms on the earth, you shall not eat them, for they are detestable.
43 Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan verontreinigd zoudt worden.
43 Do not render yourselves detestable through any of the swarming things that swarm; and you shall not make yourselves unclean with them so that you become unclean.
44 Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert.
44 For I am the Lord your God. Consecrate yourselves therefore, and be holy, for I am holy. And you shall not make yourselves unclean with any of the swarming things that swarm on the earth.