1 Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE, uw God!
1 ‘You shall not make for yourselves idols, nor shall you set up for yourselves an image or a sacred pillar, nor shall you place a figured stone in your land to bow down to it; for I am the Lord your God.
5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen.
5 Indeed, your threshing will last for you until grape gathering, and grape gathering will last until sowing time. You will thus eat your food to the full and live securely in your land.
6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, en niemand zij, die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan.
6 I shall also grant peace in the land, so that you may lie down with no one making you tremble. I shall also eliminate harmful beasts from the land, and no sword will pass through your land.
13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land der Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de disselbomen van uw juk verbroken, en heb u doen rechtop staan.
13 I am the Lord your God, who brought you out of the land of Egypt so that you would not be their slaves, and I broke the bars of your yoke and made you walk erect.
15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen;
15 if, instead, you reject My statutes, and if your soul abhors My ordinances so as not to carry out all My commandments, and so break My covenant,
16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten.
16 I, in turn, will do this to you: I will appoint over you a sudden terror, consumption and fever that will waste away the eyes and cause the soul to pine away; also, you will sow your seed uselessly, for your enemies will eat it up.
17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en gij zult vlieden, als u iemand vervolgt.
17 I will set My face against you so that you will be struck down before your enemies; and those who hate you will rule over you, and you will flee when no one is pursuing you.
22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk u beroven, en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; en uw wegen zullen woest worden.
22 I will let loose among you the beasts of the field, which will bereave you of your children and destroy your cattle and reduce your number so that your roads lie deserted.
25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden.
25 I will also bring upon you a sword which will execute vengeance for the covenant; and when you gather together into your cities, I will send pestilence among you, so that you shall be delivered into enemy hands.
26 Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.
26 When I break your staff of bread, ten women will bake your bread in one oven, and they will bring back your bread in rationed amounts, so that you will eat and not be satisfied.
30 En Ik zal uw hoogten verderven, en uw zonnebeelden uitroeien, en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen.
30 I then will destroy your high places, and cut down your incense altars, and heap your remains on the remains of your idols, for My soul shall abhor you.
34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.
34 ‘Then the land will enjoy its sabbaths all the days of the desolation, while you are in your enemies’ land; then the land will rest and enjoy its sabbaths.
36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.
36 As for those of you who may be left, I will also bring weakness into their hearts in the lands of their enemies. And the sound of a driven leaf will chase them, and even when no one is pursuing they will flee as though from the sword, and they will fall.
37 En zij zullen de een op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden niet kunnen bestaan.
37 They will therefore stumble over each other as if running from the sword, although no one is pursuing; and you will have no strength to stand up before your enemies.
39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.
39 So those of you who may be left will rot away because of their iniquity in the lands of your enemies; and also because of the iniquities of their forefathers they will rot away with them.
40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.
40 ‘If they confess their iniquity and the iniquity of their forefathers, in their unfaithfulness which they committed against Me, and also in their acting with hostility against Me—
41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben;
41 I also was acting with hostility against them, to bring them into the land of their enemies—or if their uncircumcised heart becomes humbled so that they then make amends for their iniquity,
42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;
42 then I will remember My covenant with Jacob, and I will remember also My covenant with Isaac, and My covenant with Abraham as well, and I will remember the land.
43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.
43 For the land will be abandoned by them, and will make up for its sabbaths while it is made desolate without them. They, meanwhile, will be making amends for their iniquity, because they rejected My ordinances and their soul abhorred My statutes.
44 En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God!
44 Yet in spite of this, when they are in the land of their enemies, I will not reject them, nor will I so abhor them as to destroy them, breaking My covenant with them; for I am the Lord their God.
45 Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE!
45 But I will remember for them the covenant with their ancestors, whom I brought out of the land of Egypt in the sight of the nations, that I might be their God. I am the Lord.’”
46 Dit zijn die inzettingen, en die rechten, en die wetten, welke de HEERE gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israels, op den berg Sinai, door de hand van Mozes.
46 These are the statutes and ordinances and laws which the Lord established between Himself and the sons of Israel through Moses at Mount Sinai.