Lukas 18:1

En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;

Colossenzen 4:2

Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging;

Romeinen 12:12

Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed.

Efeziërs 6:18

Met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen;

1 Thessalonicenzen 5:17

Bidt zonder ophouden.

Filippenzen 4:6

Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;

Psalmen 55:16-17

Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.

Lukas 21:36

Waakt dan te aller tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.

Genesis 32:24-26

Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging.

Job 27:8-10

Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?

Psalmen 27:13

Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan.

Psalmen 65:2

Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen.

Psalmen 86:3

Zijt mij genadig, HEERE! want ik roep tot U den gansen dag.

Psalmen 102:17

Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed;

Genesis 32:9-12

Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen!

Psalmen 142:5-7

Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden.

Jeremia 29:12

Dan zult gij Mij aanroepen, en henengaan, en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen.

Jona 2:7

Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.

Lukas 11:5-9

En Hij zeide tot hen: Wie van u zal een vriend hebben, en zal ter middernacht tot hem gaan, en tot hem zeggen: Vriend! leen mij drie broden;

2 Corinthiër 4:1

Daarom dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet;

Galaten 6:9

Doch laat ons, goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen.

Colossenzen 4:12

U groet Epafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, te allen tijde strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God.

Hebreeën 12:3-5

Want aanmerkt Dezen, Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain