Markus 12:17

En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. En zij verwonderden zich over Hem.

Romeinen 13:7

Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, die gij de eer schuldig zijt.

Job 5:12-13

Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten.

Spreuken 23:26

Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren.

Spreuken 24:21

Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan;

Prediker 5:4-5

Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt.

Maleachi 1:6

Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?

Mattheüs 17:25-27

Hij zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden?

Mattheüs 22:22

En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.

Mattheüs 22:33

En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.

Mattheüs 22:46

En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.

Markus 12:30

En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.

Handelingen 4:19-20

Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God.

Romeinen 6:13

En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levende geworden zijnde, en stelt uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid.

Romeinen 12:1

Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.

1 Corinthiërs 6:19-20

Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?

1 Corinthiërs 14:24-25

Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwame, die wordt van allen overtuigd, en hij wordt van allen geoordeeld.

2 Corinthiër 5:14-15

Want de liefde van Christus dringt ons;

1 Petrus 2:17

Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain