Mattheüs 12:30

Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.

Markus 9:40

Want wie tegen ons niet is, die is voor ons.

Lukas 11:23

Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.

Lukas 9:50

En Jezus zeide tot hem: Verbied het niet; want wie tegen ons niet is, die is voor ons.

Genesis 49:10

De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.

Jozua 5:13

Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?

Jozua 24:15

Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont; maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen!

1 Kronieken 12:17-18

En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde, en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het, en straffe het!

Hosea 1:11

En de kinderen van Juda, en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreel zal groot zijn. [ (Hosea 1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama. ]

Mattheüs 6:24

Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon.

Johannes 11:52

En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een zou vergaderen.

2 Corinthiër 6:15-16

En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?

1 Johannes 2:19

Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn.

Openbaring 3:15-16

Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet!

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain