Nehemia 12:24

De hoofden dan der Levieten waren Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen wacht.

1 Kronieken 25:1-26

En David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf, en van Heman, en van Jeduthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst.

Deuteronomium 33:1

Dit nu is de zegen, met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israels gezegend heeft, voor zijn dood.

Jozua 14:6

Toen naderden de kinderen van Juda tot Jozua, te Gilgal, en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, zeide tot hem: Gij weet het woord, dat de HEERE tot Mozes, den man Gods, gesproken heeft te Kades-Barnea, ter oorzake van mij, en ter oorzake van u.

1 Koningen 17:24

Toen zeide de vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in uw mond waarheid is.

1 Kronieken 23:1-32

Toen nu David oud was en zat van dagen, maakte hij zijn zoon Salomo tot koning over Israel.

2 Kronieken 8:14

Hij stelde ook, naar de wijze zijns vaders Davids, de verdelingen der priesteren over hun dienst, en der Levieten over hun wachten, om God te prijzen, en voor de priesteren te dienen, naar den eis van elken dag; en de poortiers in hun verdelingen, aan elke poort; want alzo was het gebod van David, den man Gods.

Ezra 2:40

De Levieten. De kinderen van Jesua en Kadmiel, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig.

Ezra 3:10-11

Als nu de bouwlieden den grond van des HEEREN tempel legden, zo stelden zij de priesteren, aangekleed zijnde, met trompetten, en de Levieten, Asafs zonen, met cimbalen, om den HEERE te loven, naar de instelling van David, den koning van Israel.

Nehemia 8:7

En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen! met opheffing hunner handen, en neigden zich, en aanbaden den HEERE, met de aangezichten ter aarde.

Nehemia 9:4

Jesua nu, en Bani, Kadmiel, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Chenani, stonden op het hoge gestoelte der Levieten, en riepen met luider stem tot den HEERE, hun God;

Nehemia 10:9-13

En de Levieten, namelijk: Jesua, zoon van Azanja, Binnui; van de zonen van Henadad, Kadmiel;

Nehemia 11:17

En Matthanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, was het hoofd, die de dankzegging begon in het gebed, en Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammua, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun.

Nehemia 12:8-9

En de Levieten waren: Jesua, Binnui, Kadmiel, Serebja, Juda, Matthanja; hij en zijn broederen waren over de dankzeggingen.

1 Timotheüs 6:11

Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen; en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid.

2 Timotheüs 3:17

Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.

Treasury of Scripture Knowledge did not add