Numberi 14:11

En de HEERE zeide tot Mozes: Hoe lang zal mij dit volk tergen? En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb?

Psalmen 106:24

Zij versmaadden ook het gewenste land; zij geloofden Zijn woord niet.

Psalmen 78:22

Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.

Numberi 14:23

Zo zij het land, hetwelk Ik aan hun vaderen gezworen heb, zien zullen. Ja, geen van die Mij getergd hebben, zullen dat zien!

Deuteronomium 1:32

Maar door dit woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God.

Psalmen 78:32

Boven dit alles zondigden zij nog, en geloofden niet, door Zijn wonderen.

Johannes 12:37

En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet;

Hebreeën 3:18

En welken heeft Hij gezworen, dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengenen, die ongehoorzaam geweest waren?

Exodus 10:3

Zo gingen Mozes en Aaron tot Farao, en zeiden tot hem: Zo zegt de HEERE, de God der Hebreen: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.

Exodus 16:28

Toen zeide de HEERE tot Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten?

Numberi 14:27

Hoe lang zal Ik bij deze boze vergadering zijn, die tegen Mij zijn murmurerende? Ik heb gehoord de murmureringen van de kinderen Israels, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende.

Deuteronomium 9:7-8

Gedenk, vergeet niet, dat gij den HEERE, uw God, in de woestijn, zeer vertoornd hebt; van dien dag af, dat gij uit Egypteland uitgegaan zijt, totdat gij kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden wederspannig geweest tegen den HEERE.

Deuteronomium 9:22-23

Ook vertoorndet gij den HEERE zeer te Thab-era en te Massa, en te Kibroth-Thaava.

Psalmen 78:41-42

Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige Israels een perk.

Psalmen 95:8

Verhardt uw hart niet, gelijk te Meriba, gelijk ten dage van Massa in de woestijn;

Spreuken 1:22

Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?

Jeremia 4:14

Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat gij behouden wordt; hoe lang zult gij de gedachten uwer ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten?

Hosea 8:5

Uw kalf, o Samaria! heeft u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid niet verdragen?

Zacharia 8:14

Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Gelijk als Ik gedacht heb ulieden kwaad te doen, toen Mij uw vaderen grotelijks vertoornden, zegt de HEERE der heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd;

Mattheüs 17:17

En Jezus, antwoordende, zeide: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog met ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier.

Markus 9:19

En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij.

Johannes 10:38

Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem.

Johannes 15:24

Indien Ik de werken onder hen niet had gedaan, die niemand anders gedaan heeft, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij ze gezien, en beiden Mij en Mijn Vader gehaat.

Hebreeën 3:8

Zo verhardt uw harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn;

Hebreeën 3:16

Want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd, doch niet allen, die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain