Psalmen 101:5
Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, die zal ik niet vermogen.
Psalmen 18:27
Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.
Psalmen 50:20
Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit.
Psalmen 15:3
Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste;
Spreuken 30:13
Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn;
Exodus 20:16
Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
Exodus 23:1
Gij zult geen vals gerucht opnemen; en stelt uw hand niet bij den goddeloze, om een getuige tot geweld te zijn.
Leviticus 19:16
Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE!
1 Samuël 2:3
Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan.
Job 40:11-12
Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks.
Psalmen 10:2-4
De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
Psalmen 138:6
Want de HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre.
Spreuken 6:16-19
Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:
Spreuken 10:18
Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.
Spreuken 20:19
Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.
Spreuken 25:23
De noordenwind verdrijft den regen, en een vergramd aangezicht de verborgen tong.
Jesaja 2:11
De hoge ogen de mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid der mannen zal nedergebogen worden; en de HEERE alleen zal in dien dag verheven zijn.
Ezechiël 22:9
Achterklappers zijn in u geweest om bloed te vergieten, en in u hebben zij op de bergen gegeten, zij hebben schandelijkheid in het midden van u gedaan.
Daniël 4:37
Nu prijs ik, Nebukadnezar, en verhoog, en verheerlijk den Koning des hemels, omdat al Zijn werken waarheid, en Zijn paden gerichten zijn; en Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen.
Obadja 1:3-4
De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij, die daar woont in de kloven der steenrotsen, in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?
Lukas 18:14
Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.
1 Corinthiërs 5:11
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.
1 Timotheüs 3:11
De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteraarsters, wakker, getrouw in alles.
Titus 2:3
De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijns begevende, maar leraressen zijn van het goede;
1 Petrus 5:5-6
Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd