Psalmen 101:4

Het verkeerde hart zal van mij wijken; den boze zal ik niet kennen.

Spreuken 11:20

De verkeerden van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.

Psalmen 6:8

Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.

Psalmen 119:115

Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

Spreuken 2:12-15

Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;

Spreuken 3:32

Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte.

Spreuken 8:13

De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.

Spreuken 9:6

Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.

Spreuken 22:24

Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man;

Mattheüs 7:23

En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!

2 Corinthiër 6:14-16

Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?

2 Corinthiër 11:33

En ik werd door een venster in een mand over den muur nedergelaten, en ontvlood zijn handen.

2 Timotheüs 2:19

Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en: Een iegelijk, die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain