Psalmen 141:10
Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.
Psalmen 35:8
De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting.
Esther 7:10
Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild.
Psalmen 7:15-16
Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.
Psalmen 37:14-15
Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn.
Psalmen 64:7-8
Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er.
Psalmen 140:9
Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.
Spreuken 11:8
De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd