Psalmen 35:15

Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil.

Psalmen 7:2

Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.

Job 16:9

Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.

Job 30:1-12

Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

Job 31:29

Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;

Psalmen 22:16

Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven.

Psalmen 35:8

De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting.

Psalmen 35:25-26

Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!

Psalmen 38:17

Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.

Psalmen 41:8

Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.

Psalmen 57:4

Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.

Psalmen 69:12

Die in de poort zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken.

Psalmen 71:10-11

Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen,

Spreuken 17:5

Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.

Spreuken 24:17-18

Verblijd u niet als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;

Jeremia 20:10

Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak van hem nemen.

Mattheüs 27:27-30

Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis, en vergaderden over Hem de ganse bende.

Mattheüs 27:39-44

En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden,

Markus 14:65

En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.

Handelingen 17:5

Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven, en maakten, dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen.

1 Corinthiërs 13:6

Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid;

Treasury of Scripture Knowledge did not add