Psalmen 35:16
Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.
Job 16:9
Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.
Klaagliederen 2:16
Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.
Psalmen 37:12
Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden.
1 Samuël 20:24-42
David nu verborg zich in het veld; en als het nieuwe maan was, zat de koning bij de spijze, om te eten.
Jesaja 1:14-15
Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden, die te dragen.
Johannes 18:28
Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het rechthuis. En het was 's morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten.
Handelingen 7:54
Als zij nu dit hoorden, berstten hun harten, en zij knersten de tanden tegen hem.
1 Corinthiërs 5:8
Zo dan laat ons feest houden, niet in den ouden zuurdesem, noch in den zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd