Psalmen 39:11
Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.
Job 13:28
En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
Jesaja 50:9
Ziet, de Heere HEERE helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen? Ziet, zij zullen altemaal als een kleed verouden, die mot zal hen eten.
Job 4:19
Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten.
Job 30:30
Mijn huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorrigheid.
Psalmen 38:1-8
Een psalm van David, om te doen gedenken. (1a) O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid.
Psalmen 90:7-10
Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
Psalmen 102:10-11
Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen.
Hosea 5:12
Daarom zal Ik Efraim zijn als een mot, en den huize van Juda als een verrotting.
1 Corinthiërs 5:5
Denzulken over te geven aan den satan, tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus.
1 Corinthiërs 11:30-32
Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen.
Hebreeën 12:6
Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt.
2 Petrus 2:16
Maar hij heeft de bestraffing zijner ongerechtigheid gehad; want het jukdragende stomme dier, sprekende met mensenstem, heeft des profeten dwaasheid verhinderd.
Openbaring 3:19
Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd