Psalmen 49:5
Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen?
Genesis 49:17
Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.
1 Samuël 26:20
En nu, mijn bloed valle niet op de aarde van voor het aangezicht des HEEREN; want de koning van Israel is uitgegaan om een enige vlo te zoeken, gelijk als men een veldhoen op de bergen najaagt.
Psalmen 22:16
Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven.
Psalmen 23:4
Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
Psalmen 27:1-2
Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn?
Psalmen 38:4
Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden.
Psalmen 46:1-2
Een lied op Alamoth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. (1a) God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.
Psalmen 56:6-7
Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
Spreuken 5:22
Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.
Spreuken 24:10
Vertoont gij u slap ten dage uwer benauwdheid, uw kracht is nauw.
Jesaja 41:10-11
Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid.
Hosea 7:2
En zij zeggen niet in hun hart, dat Ik al hunner boosheid gedachtig ben; nu omsingelen hen hun handelingen, zij zijn voor Mijn aangezicht.
Amos 5:13
Daarom zal de verstandige te dier tijd zwijgen, want het zal een boze tijd zijn.
Handelingen 27:24
Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen.
Romeinen 8:33-34
Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt.
Efeziërs 5:16
Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn.
Filippenzen 1:28
En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd