Psalmen 52:1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. (1a) Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. (1b) Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.
1 Samuël 21:7
Daar was nu een man van de knechten van Saul, te dienzelven dage opgehouden voor het aangezicht des HEEREN, en zijn naam was Doeg, een Edomiet, de machtigste onder de herderen, die Saul had.
Psalmen 94:4
Uitgieten? hard spreken? alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen?
Genesis 6:4-5
In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.
Genesis 10:8-9
En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde.
Exodus 22:9
Over alle zaak van onrecht, over een os, over een ezel, over klein vee, over kleding, over al het verlorene, hetwelk iemand zegt, dat het zijn is, beider zaak zal voor de goden komen; wien goden verwijzen, die zal het aan zijn naaste dubbel wedergeven.
1 Samuël 22:9-19
Toen antwoordde Doeg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende te Nob, tot Achimelech, den zoon van Ahitub;
Psalmen 7:14
Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.
Psalmen 10:2-3
De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
Psalmen 10:7
Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.
Psalmen 36:3-6
De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.
Psalmen 54:3
Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela.
Psalmen 59:7
Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?
Psalmen 103:17
Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;
Psalmen 107:1
Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Psalmen 137:1-2
Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion.
Spreuken 6:14
In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.
Spreuken 6:18
Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
Jesaja 59:4
Er is niemand, die voor de gerechtigheid roept, en niemand, die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid, en spreken leugen; met moeite zijn zij zwanger, en zij baren ongerechtigheid.
Jeremia 9:8
Hun tong is een moordpijl, zij spreekt bedrog; een ieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn mond, maar in zijn binnenste legt hij lagen.
Micha 7:3
Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo eist de vorst, en de rechter oordeelt om vergelding; en de grote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht ineen.
Romeinen 1:30
Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouderen ongehoorzaam;
2 Timotheüs 3:2
Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.
1 Johannes 4:7-8
Geliefden! Laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een iegelijk, die liefheeft, is uit God geboren, en kent God;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd