Psalmen 57:4

Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.

Psalmen 58:6

O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE!

Psalmen 55:21

Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.

Spreuken 30:14

Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.

Psalmen 35:17

HEERE! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen.

Psalmen 64:3

Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl;

Spreuken 12:18

Daar is een, die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn.

Psalmen 52:2

Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog.

Richteren 9:20

Maar indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech, en vertere de burgers van Sichem, en het huis van Millo; en vuur ga uit van de burgers van Sichem, en van het huis van Millo, en vertere Abimelech!

Psalmen 10:9

Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net.

Psalmen 17:12-13

Hij is gelijk als een leeuw, die begeert te roven, en als een jonge leeuw, zittende in verborgen plaatsen.

Psalmen 22:13-16

Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw.

Psalmen 59:7

Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?

Spreuken 25:18

Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl.

Spreuken 28:15

De goddeloze, heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer, die ginds en weder loopt.

Daniël 6:22-24

Toen sprak Daniel tot den koning: O koning, leef in eeuwigheid!

Johannes 4:10-11

Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben.

Jakobus 3:6

De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel.

Openbaring 19:15

En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain