Parallel Verses
Dutch Staten Vertaling
En ziet, een oud man kwam van zijn werk van het veld in den avond, welke man ook was van het gebergte van Efraim, doch als vreemdeling verkeerde te Gibea; maar de lieden dezer plaats waren kinderen van Jemini.
New American Standard Bible
Then behold, an old man was coming out of the field from his work at evening. Now the man was from the hill country of Ephraim, and he was staying in Gibeah, but the men of the place were Benjamites.
Kruisreferenties
Richteren 19:1
Het geschiedde ook in die dagen, als er geen koning was in Israel, dat er een Levietisch man was, verkerende als vreemdeling aan de zijden van het gebergte van Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda.
Psalmen 104:23
De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe.
Genesis 3:19
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Richteren 19:14
Alzo togen zij voort, en wandelden; en de zon ging hun onder bij Gibea, dewelke Benjamins is;
Psalmen 128:2
Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan.
Spreuken 13:11
Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen.
Spreuken 14:23
In allen smartelijke arbeid is overschot; maar het woord der lippen strekt alleen tot gebrek.
Spreuken 24:27
Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis.
Prediker 1:13
En ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. Deze moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der mensen gegeven, om zich daarin te bekommeren.
Prediker 5:12
Er is een kwaad, dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad.
Efeziërs 4:28
Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft.
1 Thessalonicenzen 4:11-12
En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben;
2 Thessalonicenzen 3:10
Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.