2 En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter!
2 And Ruth the Moabitess said to Naomi, “Please let me go to the field and glean among the ears of grain after one in whose sight I may find favor.” And she said to her, “Go, my daughter.”
3 Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was.
3 So she departed and went and gleaned in the field after the reapers; and she happened to come to the portion of the field belonging to Boaz, who was of the family of Elimelech.
7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig.
7 And she said, ‘Please let me glean and gather after the reapers among the sheaves.’ Thus she came and has remained from the morning until now; she has been sitting in the house for a little while.”
8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden.
8 Then Boaz said to Ruth, “Listen carefully, my daughter. Do not go to glean in another field; furthermore, do not go on from this one, but stay here with my maids.
9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.
9 Let your eyes be on the field which they reap, and go after them. Indeed, I have commanded the servants not to touch you. When you are thirsty, go to the water jars and drink from what the servants draw.”
10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?
10 Then she fell on her face, bowing to the ground and said to him, “Why have I found favor in your sight that you should take notice of me, since I am a foreigner?”
11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na de dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet.
11 Boaz replied to her, “All that you have done for your mother-in-law after the death of your husband has been fully reported to me, and how you left your father and your mother and the land of your birth, and came to a people that you did not previously know.
13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden.
13 Then she said, “I have found favor in your sight, my lord, for you have comforted me and indeed have spoken kindly to your maidservant, though I am not like one of your maidservants.”
14 Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over.
14 At mealtime Boaz said to her, “Come here, that you may eat of the bread and dip your piece of bread in the vinegar.” So she sat beside the reapers; and he served her roasted grain, and she ate and was satisfied and had some left.
18 En zij nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had.
18 She took it up and went into the city, and her mother-in-law saw what she had gleaned. She also took it out and gave Naomi what she had left after she was satisfied.
19 Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz.
19 Her mother-in-law then said to her, “Where did you glean today and where did you work? May he who took notice of you be blessed.” So she told her mother-in-law with whom she had worked and said, “The name of the man with whom I worked today is Boaz.”
20 Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers.
20 Naomi said to her daughter-in-law, “May he be blessed of the Lord who has not withdrawn his kindness to the living and to the dead.” Again Naomi said to her, “The man is our relative, he is one of our closest relatives.”
21 En Ruth, de Moabietische, zeide: Ook, omdat hij tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik heb, zullen hebben voleindigd.
21 Then Ruth the Moabitess said, “Furthermore, he said to me, ‘You should stay close to my servants until they have finished all my harvest.’”
22 En Naomi zeide tot haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander veld.
22 Naomi said to Ruth her daughter-in-law, “It is good, my daughter, that you go out with his maids, so that others do not fall upon you in another field.”
23 Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat de gersteoogst en tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder.
23 So she stayed close by the maids of Boaz in order to glean until the end of the barley harvest and the wheat harvest. And she lived with her mother-in-law.