Spreuken 17:6
De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.
Genesis 50:23
En Jozef zag van Efraim kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieen geboren.
Exodus 3:14-15
En God zeide tot Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israels zeggen: Ik ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden!
1 Koningen 11:12
In uw dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders Davids wil, van de hand uws zoons zal Ik het scheuren.
1 Koningen 15:4
Maar om Davids wil, gaf de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na hem, en bevestigende Jeruzalem.
Job 42:16-17
En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten.
Psalmen 127:3-5
Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning.
Psalmen 128:3-6
Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.
Spreuken 13:22
De goede zal zijner kinders kinderen doen erven; maar het vermogen des zondaars is voor de rechtvaardige weggelegd.
Spreuken 16:31
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd