Spreuken 19:15
Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.
Spreuken 20:13
Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood.
Spreuken 23:21
Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen.
Spreuken 6:9-10
Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?
Spreuken 24:33
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;
Spreuken 10:4-5
Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.
Spreuken 19:24
Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.
Jesaja 56:10
Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief.
Romeinen 13:11-12
En dit zeg ik te meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij eerst geloofd hebben.
Efeziërs 5:14
Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.
2 Thessalonicenzen 3:10
Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd