Spreuken 26:18

Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;

Genesis 49:23

De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat;

Spreuken 7:23

Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is.

Spreuken 25:18

Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl.

Jesaja 50:11

Ziet, gij allen, die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt! wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die gij ontstoken hebt. Dat geschiedt u van Mijn hand, in smart zult gijlieden liggen.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain