Spreuken 26:19

Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?

Efeziërs 5:4

Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen; maar veelmeer dankzegging.

Spreuken 10:23

Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen.

Spreuken 14:9

Elke dwaas zal de schuld verbloemen; maar onder de oprechten is goedwilligheid.

Spreuken 15:21

De dwaasheid is den verstandeloze blijdschap; maar een man van verstand zal recht wandelen.

2 Petrus 2:13

En zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse weelde hun vermaak achten, zijnde vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain