Spreuken 29:19
Een knecht zal door de woorden niet getuchtigd worden; hoewel hij u verstaat, nochtans zal hij niet antwoorden.
Job 19:16
Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem.
Spreuken 26:3
Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten.
Spreuken 30:22
Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd