Spreuken 30:32
Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!
Job 21:5
Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.
Job 40:4
Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?
Spreuken 17:28
Een dwaas zelfs, die zwijgt, zal wijs geacht worden, en die zijn lippen toesluit, verstandig.
Spreuken 26:12
Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Van een zot is meer verwachting dan van hem.
Prediker 8:3-4
Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij.
Micha 7:16-17
De heidenen zullen het zien, en beschaamd zijn, vanwege al hun macht; zij zullen de hand op den mond leggen; hun oren zullen doof worden.
Romeinen 3:19
Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd