Spreuken 6:1

Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;

Spreuken 11:15

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.

Spreuken 17:18

Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.

Spreuken 22:26

Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.

Job 17:3

Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.

Spreuken 20:16

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.

Spreuken 27:13

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw.

Genesis 43:9

Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen; indien ik hem tot u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben!

Genesis 44:32-33

Want uw knecht is voor dezen jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem tot u niet wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben!

Hebreeën 7:22

Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden.

Treasury of Scripture Knowledge did not add