Spreuken 6:9

Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?

Spreuken 24:33-34

Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;

Psalmen 94:8

Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig worden?

Spreuken 1:22

Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?

Jeremia 4:14

Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat gij behouden wordt; hoe lang zult gij de gedachten uwer ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten?

Johannes 1:6

Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes.

Romeinen 13:11

En dit zeg ik te meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij eerst geloofd hebben.

Efeziërs 5:14

Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.

1 Thessalonicenzen 5:2-7

Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in de nacht.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain