Spreuken 7:11
Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet;
Spreuken 9:13
Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve, en weet niet met al.
Titus 2:5
Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde.
Genesis 18:9
Toen zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent.
Spreuken 25:24
Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.
Spreuken 27:14-15
Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden.
Spreuken 31:10-31
Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.
1 Timotheüs 5:13-14
En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen; en zijn niet alleen ledig, maar ook klapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende, hetgeen niet betaamt.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd