Spreuken 7:8
Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.
Richteren 16:1
Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in.
2 Samuël 11:2-3
Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien.
Spreuken 4:14-15
Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op den weg der bozen.
Spreuken 5:8
Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
Spreuken 7:12
Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;
1 Corinthiërs 6:18
Vliedt de hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
2 Timotheüs 2:22
Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid; en jaag naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen, die den Heere aanroepen uit een rein hart.
Judas 1:23
Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt ze uit het vuur; en haat ook den rok, die van het vlees bevlekt is.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd