Een psalm van David. Loof den HEERE, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam.

Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden;

Looft den HEERE, al Zijn werken! aan alle plaatsen Zijner heerschappij. Loof den HEERE, mijn ziel!

Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons.

Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.

Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest;

Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.

De HEERE heeft Zijn troon in de hemelen bevestigd, en Zijn Koninkrijk heerst over alles.

Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.

Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen.

Looft den HEERE, Zijn engelen! gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords.

Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;

Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn.

De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij.

Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends.

De HEERE doet gerechtigheid en gerichten al dengenen, die onderdrukt worden.

Die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden;

Hij heeft Mozes Zijn wegen bekend gemaakt, den kinderen Israels Zijn daden.

Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden.

Looft den HEERE, al Zijn heirscharen! gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet!

Aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen.

Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.