Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.

O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone.

O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong.

Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.

Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten.

Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen.

Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen?