61 Bijbelvers over Schuld
Meest relevante verzen
En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?
En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen, en de schuld hem kwijtgescholden.
En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.
Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld.
Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;
Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars niet aan het vlees, om naar het vlees te leven.
Een vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep tot Elisa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE was vrezende; nu is de schuldheer gekomen, om mijn beide kinderen voor zich tot knechten te nemen.
En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden.
Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;
Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten.
Die het woord veracht, die zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden.
De man zal aan de vrouw de schuldige goedwilligheid betalen; en desgelijks ook de vrouw aan den man.
Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben.
Nu dengene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld.
Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.
Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;
Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt.
Ook als de volken des lands waren en alle koren op den sabbatdag ten verkoop brengen, dat wij op den sabbat, of op een anderen heiligen dag van hen niet zouden nemen; en dat wij het zevende jaar zouden vrij laten, mitsgaders allerhande bezwaarnis.
Beiden Grieken en Barbaren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar.
Daarna zeide hij tot een anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en schrijf tachtig.
Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van deze zal hem meer liefhebben?
En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten.
Toen kwam zij, en gaf het den man Gods te kennen; en hij zeide: Ga heen, verkoop de olie, en betaal uw schuldheer; gij dan met uw zonen, leef bij het overige.
En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was.
Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.
Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.
En tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had, en alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd was, en hij werd tot overste over hen; zodat bij hem waren omtrent vierhonderd mannen.
En indien hij u iets verongelijkt heeft, of schuldig is, reken dat mij toe.
Toen zeide hij: Ga, eis voor u vaten van buiten, van al uw naburen ledige vaten; maak er niet weinig te hebben.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.
Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt;
Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
Want het heeft hun zo goed gedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen.
Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.
Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.
En het geschiedde, als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij nog een vat aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. En de olie stond stil.
Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover niet ondergaan; want hij is arm, en zijn ziel verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.
Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven;
Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.
Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.
Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie.
Onderwerpen over Schuld
Blut, als Symbol der Schuld
Jesaja 59:2-3Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort.
Kwijtschelden Van Schuld
Romeinen 6:23Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere.
Menselijk Besef Van Schuld
Psalmen 51:3Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
Menselijke Aspecten Van Schuld
Psalmen 51:3-5Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
Schuld
Genesis 3:12-13Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
Schuld
1 Johannes 3:20Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.
Schuld
1 Johannes 3:20Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.
Schuld Oplopen
Leviticus 19:17Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.
Schuld Terugbetalen
Psalmen 37:21Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.
Schuld, Beseitigung von
Romeinen 8:33Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt.
Schuld, menschliche Aspekte von
Psalmen 51:3-5Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
Unglaube, Ergebnisse der Schuld
Johannes 5:38En Zijn woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft.
Wegwerken Van Schuld
Romeinen 8:33Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt.