61 Bijbelvers over Schuld

Meest relevante verzen

Lukas 16:5

En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?

Lukas 7:43

En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.

Deuteronomium 15:3

Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;

Romeinen 8:12

Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars niet aan het vlees, om naar het vlees te leven.

Mattheüs 18:25

En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden.

Colossenzen 2:14

Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;

Mattheüs 18:24

Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten.

Spreuken 13:13

Die het woord veracht, die zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden.

Mattheüs 18:30

Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben.

Spreuken 11:15

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.

Lukas 7:41

Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;

Mattheüs 18:28

Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt.

Nehemia 10:31

Ook als de volken des lands waren en alle koren op den sabbatdag ten verkoop brengen, dat wij op den sabbat, of op een anderen heiligen dag van hen niet zouden nemen; en dat wij het zevende jaar zouden vrij laten, mitsgaders allerhande bezwaarnis.

Romeinen 1:14

Beiden Grieken en Barbaren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar.

Lukas 16:7

Daarna zeide hij tot een anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en schrijf tachtig.

Spreuken 6:5

Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.

Lukas 7:42

En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van deze zal hem meer liefhebben?

Deuteronomium 31:10

En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten.

2 Koningen 4:7

Toen kwam zij, en gaf het den man Gods te kennen; en hij zeide: Ga heen, verkoop de olie, en betaal uw schuldheer; gij dan met uw zonen, leef bij het overige.

Mattheüs 18:34

En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was.

Spreuken 22:26

Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.

1 Samuël 22:2

En tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had, en alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd was, en hij werd tot overste over hen; zodat bij hem waren omtrent vierhonderd mannen.

Filémon 1:18

En indien hij u iets verongelijkt heeft, of schuldig is, reken dat mij toe.

2 Koningen 4:3

Toen zeide hij: Ga, eis voor u vaten van buiten, van al uw naburen ledige vaten; maak er niet weinig te hebben.

Deuteronomium 15:2

Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.

Mattheüs 18:32

Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt;

Romeinen 15:27

Want het heeft hun zo goed gedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen.

Spreuken 6:3

Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.

Spreuken 6:1

Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;

Romeinen 11:6

En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.

2 Koningen 4:6

En het geschiedde, als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij nog een vat aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. En de olie stond stil.

Spreuken 6:4

Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering.

Deuteronomium 24:15

Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover niet ondergaan; want hij is arm, en zijn ziel verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.

Psalmen 49:7

Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven;

Ezechiël 33:15

Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.

Spreuken 17:18

Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.

2 Koningen 4:2

En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie.

Onderwerpen over Schuld

Blut, als Symbol der Schuld

Jesaja 59:2-3

Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort.

Menselijke Aspecten Van Schuld

Psalmen 51:3-5

Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

Schuld

Genesis 3:12-13

Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.

Schuld

1 Johannes 3:20

Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.

Schuld

1 Johannes 3:20

Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.

Schuld, menschliche Aspekte von

Psalmen 51:3-5

Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

Knowing Jesus Everyday

Never miss a post

Public domain