'Omringen' in de Bijbel
De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem.
Voor het aangezicht der goddelozen, die mij verwoesten, mijner doodsvijanden, die mij omringen.
De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.
Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen?
Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
Den gansen dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij.
Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.
[ (Psalms 142:8) Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. ]