'Overpriesters' in de Bijbel
En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden.
Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden.
Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk;
En als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En Wie heeft U deze macht gegeven?
En als de overpriesters en Farizeen deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat Hij van hen sprak.
Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;
Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters,
En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks.
En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet.
Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden.
Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,
En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is.
En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets.
Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden.
En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeen, Hem bespottende, zeiden:
Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, vergaderden de overpriesters en de Farizeen tot Pilatus,
En als zij heengingen, ziet, enigen van de wacht kwamen in de stad, en boodschapten den overpriesters al de dingen, die geschied waren.
En Hij begon hun te leren, dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen wederom opstaan.
En de Schriftgeleerden en de overpriesters hoorden dat, en zochten, hoe zij Hem doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare ontzet was over Zijn leer.
En zij kwamen wederom te Jeruzalem. En als Hij in den tempel wandelde, kwamen tot Hem de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen.
En het pascha, en het feest der ongehevelde broden was na twee dagen. En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden.
En Judas Iskariot, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren.
En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalven, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen.
En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden.
En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
En terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters te zamen raad, met de ouderlingen en Schriftgeleerden, en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen, en gaven Hem aan Pilatus over.
En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.
(Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)
Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten.
En insgelijks ook de overpriesters, met de schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen.
Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood en ten derden dage opgewekt worden.
En Hij leerde dagelijks in den tempel; en de overpriesters, en de Schriftgeleerden, en de oversten des volks zochten Hem te doden.
En het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde, en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters, en Schriftgeleerden, met de ouderlingen daarover kwamen,
En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk.
En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren.
En Jezus zeide tot de overpriesters, en de hoofdmannen des tempels, en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar?
En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en Schriftgeleerden, en brachten Hem in hun raad,
En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in dezen Mens.
En de overpriesters en de Schriftgeleerden stonden, en beschuldigden Hem heftiglijk.
En als Pilatus de overpriesters, en de oversten, en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:
En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en de Farizeen en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.
De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeen; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
De overpriesters dan en de Farizeen vergaderden den raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? want deze Mens doet vele tekenen.
De overpriesters nu en de Farizeen hadden een gebod gegeven, dat, zo iemand wist, waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten vangen.
En de overpriesters beraadslaagden, dat zij ook Lazarus doden zouden.
Judas dan, genomen hebbende de bende krijgsknechten en enige dienaars van de overpriesters en Farizeen, kwam aldaar met lantaarnen, en fakkelen, en wapenen.
Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld.
Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, dan den keizer.
De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden.
En zij, losgelaten zijnde, kwamen tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden.
Toen nu de hoge priester en de hoofdman des tempels, en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou.
En heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uw Naam aanroepen.
En zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde, wie dezen Naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij dezelve gebonden zou brengen tot de overpriesters?
En des anderen daags, willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval, dat de overpriesters en hun gehele raad zouden komen; en Paulus afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen.
Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood hebben.
Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis tegen hem;
Hetwelk ik ook gedaan heb te Jeruzalem, en ik heb velen van de heiligen in de gevangenissen gesloten, de macht van de overpriesters ontvangen hebbende; en als zij omgebracht werden, stemde ik het toe.
Waarover ook als ik naar Damaskus reisde, met macht en last, welk ik van de overpriesters had,
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
Verwante onderwerpen
- Christus Die Onderwijst
- Christus Overhandigen
- Christus Zou Worden Vermoord
- Corrupte Priesters
- De Hogepriesters Die Christus Veroordelen
- De Hogepriesters Die Samenkomen
- Hogepriesters
- Leraars Van De Wet
- Ouderen Als Gemeenschapsleiders
- Priesters
- Samenkomst Leiders
- Samenzweren
- Sanhedrin
- Schriftgeleerden
- Tegenkanting Tegen Christus Van Schriftgeleerden