'Toorn' in de Bijbel
Toen ontstak de toorn des HEEREN over Mozes, en Hij zeide: is niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.
En door Uw grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel.
En Mijn toorn zal ontsteken, en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen weduwen, en uw kinderen zullen wezen worden.
En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken.
Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt?
En het geschiedde, als hij aan het leger naderde, en het kalf, en de reien zag, dat de toorn van Mozes ontstak, en dat hij de tafelen uit zijn handen wierp, en dezelve beneden aan den berg verbrak.
Toen zeide Aaron: De toorn mijns heren ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (8)
- Exodus (7)
- Leviticus (2)
- Numberi (13)
- Deuteronomium (16)
- Jozua (3)
- Richteren (9)
- 1 Samuël (3)
- 2 Samuël (3)
- 1 Koningen (7)
- 2 Koningen (10)
- 1 Kronieken (2)
- 2 Kronieken (8)
- Ezra (2)
- Job (14)
- Psalmen (28)
- Spreuken (8)
- Prediker (2)
- Jesaja (17)
- Jeremia (20)
- Klaagliederen (3)
- Ezechiël (14)
- Daniël (2)
- Hosea (3)
- Amos (1)
- Jona (3)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Habakuk (3)
- Zefanja (2)
- Zacharia (3)