'Vraag' in de Bijbel
Want, vraag toch naar de vorige dagen, die voor u geweest zijn, van dien dag af, dat God den mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, of zulk een groot ding geschied of gehoord zij, als dit:
Gedenk aan de dagen van ouds; merk op de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen.
Toen zeiden zij tot hem: Vraag toch God, dat wij mogen weten, of onze weg, op welken wij wandelen, voorspoedig zal zijn.
De koning nu zeide: Vraag gij het, wiens zoon deze jongeling is.
Vraag het uw jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. Laat dan deze jongelingen genade vinden in uw ogen, want wij zijn op een goeden dag gekomen; geef toch uw knechten, en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden zal.
Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
Toen zeide de koning tot Hazael: Neem een geschenk in uw hand, en ga den man Gods tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal ik van deze krankheid genezen?
Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen.
En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.
Vraag toch den HEERE voor ons, want Nebukadrezar, de koning van Babel, strijdt tegen ons; misschien zal de HEERE met ons doen naar al Zijn wonderen, dat hij van ons optrekke.
Sta aan den weg, en zie toe, gij inwoneres van Aroer! Vraag den vluchtenden man en de ontkomene vrouw; zeg: Wat is er geschied?
En indien Ik ook vraag, gij zult Mij niet antwoorden, of loslaten;
Er rees dan een vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging.
En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt.
Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Zo vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden.
Als er dan geen kleine wederstand en twisting geschiedde bij Paulus en Barnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd, dat Paulus en Barnabas, en enige anderen uit hen, zouden opgaan tot de apostelen en ouderlingen naar Jeruzalem, over deze vraag.
Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus;