'Arbeidt' in de Bijbel
Zo gaat nu heen, arbeidt; doch stro zal u niet gegeven worden; evenwel zult gij het getal der tichelstenen leveren.
De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.
Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid, dien hij arbeidt onder de zon?
Wat voordeel heeft hij, die werkt, van hetgeen hij arbeidt?
Toen zag ik alle werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het werk, dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide, dat hij het zou weten, zo zal hij het toch niet kunnen uitvinden.
Geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, al de dagen uws ijdelen levens, welke God u gegeven heeft onder de zon, al uw ijdele dagen; want dit is uw deel in dit leven, en van uw arbeid, dien gij arbeidt onder de zon.
Dat gij ook u aan de zodanigen onderwerpt, en aan een iegelijk, die medewerkt en arbeidt.
De landman, als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten genieten.