'Broederen' in de Bijbel
Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen?
Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid ener vrouw?
Gisteren zijt gij gekomen, en heden zou ik u met ons omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid en trouw zij met u.
Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees zijt gij; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te halen?
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (48)
- Exodus (2)
- Leviticus (3)
- Numberi (9)
- Deuteronomium (19)
- Jozua (7)
- Richteren (8)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (4)
- 2 Samuël (4)
- 1 Koningen (2)
- 2 Koningen (3)
- 1 Kronieken (51)
- 2 Kronieken (17)
- Ezra (9)
- Nehemia (23)
- Esther (1)
- Job (2)
- Psalmen (3)
- Spreuken (2)
- Jeremia (4)
- Ezechiël (1)
- Hosea (2)
- Amos (2)
- Micha (1)