'Gijlieden' in de Bijbel
Ziet, hun beide zonen zijn aldaar bij hen, Ahimaaz, Zadoks, en Jonathan, Abjathars zoon; zo zult gijlieden door hun hand tot mij zenden alle ding, dat gij zult horen.
En Absalom, dien wij over ons gezalfd hadden, is in den strijd gestorven; nu dan, waarom zwijgt gijlieden van den koning weder te halen?
Toen zond de koning David tot Zadok en tot Abjathar, de priesteren, zeggende: Spreekt tot de oudsten van Juda, zeggende: Waarom zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van het ganse Israel was tot den koning gekomen in zijn huis.)
En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo, en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (14)
- Exodus (29)
- Leviticus (4)
- Numberi (26)
- Deuteronomium (18)
- Jozua (31)
- Richteren (16)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (19)
- 2 Samuël (4)
- 1 Koningen (7)
- 2 Koningen (6)
- 1 Kronieken (5)
- 2 Kronieken (10)
- Ezra (7)
- Nehemia (10)
- Esther (1)
- Job (12)
- Psalmen (9)
- Spreuken (1)
- Hooglied (3)
- Jesaja (60)
- Jeremia (47)
- Ezechiël (32)
- Daniël (6)
- Hosea (3)
- Joël (1)
- Amos (3)
- Obadja (1)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Zacharia (7)
- Maleachi (5)