'Gijlieden' in de Bijbel
In den Naam van onzen Heere Jezus Christus, als gijlieden en mijn geest samen vergaderd zullen zijn, met de kracht van onzen Heere Jezus Christus,
Want wat heb ik ook die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn?
Maar gijlieden doet ongelijk, en doet schade, en dat den broederen.
Doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwak geweten kwetsende, zondigt tegen Christus.
Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere?
Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere.
Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat een den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen.
Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.
En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de taal een duidelijke rede geeft, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die in de lucht spreekt.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (14)
- Exodus (29)
- Leviticus (4)
- Numberi (26)
- Deuteronomium (18)
- Jozua (31)
- Richteren (16)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (19)
- 2 Samuël (4)
- 1 Koningen (7)
- 2 Koningen (6)
- 1 Kronieken (5)
- 2 Kronieken (10)
- Ezra (7)
- Nehemia (10)
- Esther (1)
- Job (12)
- Psalmen (9)
- Spreuken (1)
- Hooglied (3)
- Jesaja (60)
- Jeremia (47)
- Ezechiël (32)
- Daniël (6)
- Hosea (3)
- Joël (1)
- Amos (3)
- Obadja (1)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Zacharia (7)
- Maleachi (5)