'Gods' in de Bijbel
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.
In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.
Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel.
En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods.
En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.
En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.
En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN, des eeuwigen Gods, aan.
Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.
En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder.
En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!
En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven!
Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.
En de Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben ik!
Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem.
En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim.
Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo neem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat ik uw aangezicht gezien heb, als had ik Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij genomen hebt.
En zij reisden heen; en Gods verschrikking was over de steden, die rondom hen waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achterna jaagden.
Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in welken Gods Geest is?
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (20)
- Exodus (22)
- Leviticus (12)
- Numberi (6)
- Deuteronomium (64)
- Jozua (10)
- Richteren (17)
- 1 Samuël (33)
- 2 Samuël (20)
- 1 Koningen (24)
- 2 Koningen (43)
- 1 Kronieken (47)
- 2 Kronieken (56)
- Ezra (52)
- Nehemia (31)
- Job (22)
- Psalmen (49)
- Spreuken (5)
- Prediker (12)
- Jesaja (14)
- Jeremia (14)
- Ezechiël (18)
- Daniël (12)
- Hosea (4)
- Joël (4)
- Amos (1)
- Jona (1)
- Micha (3)
- Nahum (1)
- Zacharia (1)
- Maleachi (2)
- Mattheüs (30)
- Markus (33)
- Lukas (65)
- Johannes (27)
- Handelingen (43)
- Romeinen (52)
- 1 Corinthiërs (34)
- 2 Corinthiër (18)
- Galaten (7)
- Efeziërs (16)
- Filippenzen (5)
- Colossenzen (10)
- 1 Thessalonicenzen (4)
- 2 Thessalonicenzen (3)
- 1 Timotheüs (8)
- 2 Timotheüs (6)
- Titus (4)
- Hebreeën (16)
- Jakobus (2)
- 1 Petrus (10)
- 2 Petrus (3)
- 1 Johannes (9)
- Judas (2)
- Openbaring (42)