'Gâ' in de Bijbel
Dat de HEERE tot mij zeide: Sta op, ga haastelijk af van hier; want uw volk, dat gij uit Egypte hebt uitgevoerd, heeft het verdorven; zij zijn haastelijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.
Maar de HEERE zeide tot mij: Sta op, ga op de reize, voor het aangezicht des volks, dat zij inkomen, en erven het land, dat Ik hun vaderen gezworen heb, hun te geven.
Dan zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw huis heeft gebouwd, en het niet heeft ingewijd? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien sterve in den strijd, en iemand anders dat inwijde.
En wie is de man, die een wijngaard geplant heeft, en deszelfs vrucht niet heeft genoten? Die ga henen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien in den strijd sterve en iemand anders die geniete.
En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd heeft, en haar niet tot zich heeft genomen? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien in den strijd sterve, en een ander man haar neme.
Daarna zullen de ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week van hart is? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk zijn hart.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (19)
- Exodus (23)
- Leviticus (1)
- Numberi (4)
- Deuteronomium (7)
- Jozua (3)
- Richteren (11)
- Ruth (5)
- 1 Samuël (19)
- 2 Samuël (20)
- 1 Koningen (27)
- 2 Koningen (18)
- 1 Kronieken (2)
- 2 Kronieken (3)
- Ezra (2)
- Esther (2)
- Job (3)
- Psalmen (9)
- Spreuken (8)
- Prediker (1)
- Hooglied (1)
- Jesaja (14)
- Jeremia (21)
- Ezechiël (9)
- Daniël (2)
- Hosea (2)
- Joël (1)
- Amos (2)
- Jona (2)
- Micha (1)
- Nahum (1)
- Zacharia (1)