'Heb' in de Bijbel
Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortelen van onderen verdelgd.
Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat.
En Ik heb sommigen uit uw zonen tot profeten verwekt, en uit uw jongelingen tot Nazireen; is dit niet alzo, gij kinderen Israels? spreekt de HEERE.
Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse geslacht, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd, zeggende:
Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken.
Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.
Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honigdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Ik heb de pestilentie onder ulieden gezonden, naar de wijze van Egypte; Ik heb uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb den stank uwer heirlegeren zelfs in uw neus doen opgaan; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom en Gomorra omkeerde, u, die waart als een vuurbrand, dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien.
De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelf (spreekt de HEERE, de God der heerscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij, en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar volheid overleveren.
Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israels? spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriers uit Kir?
En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE, uw God.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (98)
- Exodus (46)
- Leviticus (18)
- Numberi (42)
- Deuteronomium (40)
- Jozua (19)
- Richteren (33)
- Ruth (8)
- 1 Samuël (61)
- 2 Samuël (37)
- 1 Koningen (54)
- 2 Koningen (30)
- 1 Kronieken (21)
- 2 Kronieken (28)
- Ezra (2)
- Nehemia (7)
- Esther (5)
- Job (53)
- Psalmen (109)
- Spreuken (19)
- Prediker (24)
- Hooglied (7)
- Jesaja (87)
- Jeremia (133)
- Klaagliederen (4)
- Ezechiël (84)
- Daniël (12)
- Hosea (12)
- Joël (1)
- Amos (14)
- Obadja (1)
- Jona (1)
- Micha (3)
- Nahum (1)
- Habakuk (1)
- Zefanja (2)
- Zacharia (13)
- Maleachi (7)
- Mattheüs (22)
- Markus (9)
- Lukas (30)
- Johannes (84)
- Handelingen (38)
- Romeinen (11)
- 1 Corinthiërs (34)
- 2 Corinthiër (28)
- Galaten (7)
- Efeziërs (2)
- Filippenzen (12)
- Colossenzen (2)
- 1 Thessalonicenzen (1)
- 2 Thessalonicenzen (1)
- 1 Timotheüs (5)
- 2 Timotheüs (7)
- Titus (2)
- Filémon (6)
- Hebreeën (6)
- Jakobus (1)
- 1 Petrus (1)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (5)
- 2 Johannes (2)
- 3 Johannes (2)
- Judas (1)
- Openbaring (12)