'Ja' in de Bijbel
Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels is veel, ja, machtiger dan wij.
Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. [ (Exodus 5:24) Toen zeide de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. ]
Dat de rivier van vorsen zal krielen, die zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer, ja, op uw bed; ook in de huizen uwer knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen.
Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen.
En hij nam zeshonderd uitgelezene wagens, ja, al de wagens van Egypte, en de hoofdlieden over die allen.
Aangaande al het gereedschap des tabernakels, in al deszelfs dienst, ja, al zijn pennen, en al de pennen des voorhofs, zullen van koper zijn.
Al wat de baarmoeder opent, is Mijn; ja, al uw vee, dat mannelijk zal geboren worden, openende de baarmoeder van het grote en kleine vee.
Want der stoffe was denzelven genoeg tot het gehele werk, dat te maken was; ja, er was over.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (10)
- Exodus (8)
- Leviticus (5)
- Numberi (4)
- Deuteronomium (9)
- Jozua (4)
- Richteren (2)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (8)
- 2 Samuël (8)
- 1 Koningen (15)
- 2 Koningen (10)
- 1 Kronieken (6)
- 2 Kronieken (11)
- Ezra (3)
- Nehemia (6)
- Job (15)
- Psalmen (40)
- Spreuken (14)
- Prediker (6)
- Hooglied (3)
- Jesaja (42)
- Jeremia (39)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (44)
- Daniël (7)
- Hosea (10)
- Joël (2)
- Amos (3)
- Obadja (2)
- Micha (5)
- Nahum (2)
- Habakuk (1)
- Zefanja (2)
- Zacharia (8)
- Maleachi (2)