'Judá' in de Bijbel
Abraham gewon Izak, en Izak gewon Jakob, en Jakob gewon Juda, en zijn broeders;
En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram;
En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israel weiden zal.
En Maria, opgestaan zijnde in diezelfde dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda;
Den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon van Semei, den zoon van Jozef, den zoon van Juda,
Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim,
Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,
Want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is; op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.
Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israels, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten;
En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken.
Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld;
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (26)
- Exodus (4)
- Numberi (12)
- Deuteronomium (3)
- Jozua (22)
- Richteren (22)
- Ruth (4)
- 1 Samuël (14)
- 2 Samuël (27)
- 1 Koningen (39)
- 2 Koningen (87)
- 1 Kronieken (23)
- 2 Kronieken (145)
- Ezra (15)
- Nehemia (27)
- Esther (1)
- Psalmen (10)
- Spreuken (1)
- Jesaja (26)
- Jeremia (165)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (15)
- Daniël (7)
- Hosea (15)
- Joël (6)
- Amos (4)
- Obadja (1)
- Micha (4)
- Nahum (1)
- Zefanja (3)
- Zacharia (20)
- Maleachi (2)