'Juichen' in de Bijbel
En het zal geschieden, als men langzaam met den ramshoorn blaast, als gijlieden het geluid der bazuin hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen, een iegelijk tegenover zich.
Jozua nu had het volk geboden, zeggende: Gij zult niet juichen, ja, gij zult uw stem niet laten horen, en geen woord zal er uit uw mond uitgaan, tot op den dag, wanneer ik tot ulieden zeggen zal: Juicht! dan zult gij juichen.
Als nu de Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger der Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark des HEEREN in het leger gekomen was.
Dan zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten.
Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben.
Wij zullen juichen over Uw heil, en de vaandelen opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE vervulle al uw begeerten.
Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.
En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen.
[ (Psalms 65:14) De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij. ]
De natien zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natien op de aarde die zult Gij leiden. Sela.
Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.
Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam.
Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen.
Want Gij hebt mij verblijd, HEERE! met Uw daden, ik zal juichen over de werken Uwer handen.
Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen onzes heils.
Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.
Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen.
Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen; over Palestina zal ik juichen.
Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen.
En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen.
Dat Zijn gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers.
Die zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege de heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen van de zee af.
Zij zal lustig bloeien, en zich verheugen, ja, met verheuging, en juichen; de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraard van Karmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid des HEEREN, het sieraad onzes Gods.
Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis.
Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen, met de dorpen, die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen, en van den top der bergen af schreeuwen.
De HEERE zal uittrekken als een held; Hij zal den ijver opwekken als een krijgsman; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken; Hij zal Zijn vijanden overweldigen.
Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen te zamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen zal.
Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben.
Ziet, Mijn knechten zullen juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten, en van verbreking des geestes zult gij huilen.
Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.
En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders aankomen, spreekt de HEERE.