'Konings' in de Bijbel
In de menigte des volks is des konings heerlijkheid; maar in gebrek van volk is eens vorsten verstoring.
Het welbehagen des konings is over een verstandigen knecht; maar zijn verbolgenheid zal zijn over dengene, die beschaamd maakt.
Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden in het gericht.
De grimmigheid des konings is als de boden des doods; maar een wijs man zal die verzoenen.
In het licht van des konings aangezicht is leven; en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens.
Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel.
Des konings hart is in de hand des HEEREN als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil.
Doe den goddelozen weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden.
Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten;