'Mij' in de Bijbel
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.
Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns uit te storten, want dit ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden.
Te dien dage zult gij niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen, die van vreugde opspringen over uw hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen om Mijns heiligen bergs wil.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (206)
- Exodus (83)
- Leviticus (17)
- Numberi (56)
- Deuteronomium (64)
- Jozua (18)
- Richteren (68)
- Ruth (18)
- 1 Samuël (124)
- 2 Samuël (101)
- 1 Koningen (89)
- 2 Koningen (54)
- 1 Kronieken (28)
- 2 Kronieken (36)
- Ezra (14)
- Nehemia (30)
- Esther (7)
- Job (179)
- Psalmen (471)
- Spreuken (22)
- Prediker (18)
- Hooglied (26)
- Jesaja (139)
- Jeremia (193)
- Klaagliederen (27)
- Ezechiël (188)
- Daniël (45)
- Hosea (34)
- Joël (2)
- Amos (17)
- Obadja (1)
- Jona (8)
- Micha (9)
- Habakuk (6)
- Zefanja (4)
- Haggaï (38)
- Zacharia (49)
- Maleachi (11)