'Noch' in de Bijbel
Alleen de stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen van Israel.
Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester brengen, en zal haar offerande voor haar medebrengen, een tiende deel van een efa gerstemeel; hij zal geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl het een spijsoffer der ijveringen is, een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt.
Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.
Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen;
Ook hebt gij ons niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden ten erfdeel gegeven. Zult gij de ogen dezer mannen uitgraven? Wij zullen niet opkomen!
En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, om ons te brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappelen; ook is er geen water om te drinken.
Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden, noch zullen het water der putten drinken; wij zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechterhand noch ter linkerhand, totdat wij door uw landpalen zullen getrokken zijn.
Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet afwijken in de akkers, noch in de wijngaarden; wij zullen het water der putten niet drinken; wij zullen op den koninklijken weg gaan, totdat wij uw landpale doorgetogen zijn.
Toen ging de Engel des HEEREN noch verder, en Hij stond in een enge plaats, waar geen weg was om te wijken ter rechterhand noch ter linkerhand.
God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken?
Want er is geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij tegen Israel. Te dezer tijd zal van Jakob gezegd worden, en van Israel, wat God gewrocht heeft.
Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch geenszins zegenen.
Of onvoorziens met enigen steen, waarvan men zoude kunnen sterven, en hij dien op hem heeft doen vallen, dat hij gestorven zij, zo hij hem toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende;
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (8)
- Exodus (24)
- Leviticus (25)
- Numberi (13)
- Deuteronomium (42)
- Jozua (10)
- Richteren (13)
- 1 Samuël (19)
- 2 Samuël (6)
- 1 Koningen (16)
- 2 Koningen (17)
- 1 Kronieken (1)
- 2 Kronieken (9)
- Ezra (2)
- Nehemia (7)
- Esther (4)
- Job (5)
- Psalmen (23)
- Spreuken (10)
- Prediker (7)
- Hooglied (3)
- Jesaja (43)
- Jeremia (50)
- Klaagliederen (1)
- Ezechiël (29)
- Daniël (13)
- Hosea (5)
- Amos (4)
- Obadja (3)
- Jona (2)
- Micha (1)
- Zefanja (2)
- Zacharia (5)
- Maleachi (2)
- Mattheüs (29)
- Markus (4)
- Lukas (15)
- Johannes (9)
- Handelingen (17)
- Romeinen (9)
- 1 Corinthiërs (6)
- 2 Corinthiër (2)
- Galaten (6)
- Efeziërs (1)
- Filippenzen (1)
- 1 Thessalonicenzen (5)
- 2 Thessalonicenzen (1)
- 1 Timotheüs (5)
- 2 Timotheüs (1)
- Hebreeën (4)
- Jakobus (1)
- 1 Petrus (2)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (2)
- Openbaring (12)